braken (overg.; braakte, h. gebraakt) 4 genuttigde spijs of drank onwillens door de mond weer teruggeven, syn. overgeven, spuwen, vomeren: de zieke heeft gebraakt; bloed braken; (bij verg.) de vulkaan braakt vlammen, de kanonnen braakten dood en verderf; (fig.) scheldwoorden, vloeken braken; (zegsw.) ik braak ervan, het hangt mij de keel uit, ik walg ervan
1kots (bn.) misselijk; -v (vliegert.) luchtziek 2kots (m.;g.mv.), braaksel. kots-, 1 (als eerste lid in samengestelde bn.) ter aanduiding dat de door het tweede lid genoemde hoedanigheid in hoge mate aanwezig is: kotsmoe, kostmisselijk; 2 (als eerste lid in samengesteld zn. met ongunstige bet.) ter aanduiding dat het in het tweede lid genoemende hoogst onaangenaam, walgelijk is: kotshommel, kotsvent. kotsen (kotste, h. gekotst) [<Hd, kotzen], 1 (onover.) (inform.) braken, overgeven (ook fig.): (zegsw.) 't is om van te kotsen, walgelijk, (ook) ontzettend min of ondraaglijk vervelend; (uitdr.) van of op iem. kotsen, van hem of het walgen, genoeg hebben: ik kots van jullie. En ik kots van de hele wereld; ik kots op dat werk; 2 (overg.) uitbraken; 3 (overg.) (Barg.) bekennen, opbiechten; voor de goochemerd moest hij kotsen. kotsmisselijk (bn), erg misselijk (ook fig.): ik word kotsmisselijk van al die mensen dia altijd maar denken dat ze de wijsheid in pacht hebben; …pakje (o.) (soldatent., studentent.) daagse of burgerkleding. Kotspoeder, I (o.&m.,stofn.), (gew.) braakpoeder; II (v.(m.)), 1 (gew.) zekere dosis braakpoeder; 2 (fig.) misselijke vent. |